Het Verhaal

In september 1609 vaart de Engelsman Henry Hudson met het schip De Halve Maen een Noord-Amerikaanse rivier op die door de lokale bevolking Muhheakantuck genoemd wordt – vrij vertaald: ‘De rivier die twee kanten op stroomt’. Hudson is uitgevaren in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), om op zoek te gaan naar een noordoostelijke passage naar de Oost, maar door ondoordringbaar pakijs in de buurt van Nova Zembla beseft hij al gauw dat die missie (alweer) niet zal slagen. Op eigen initiatief besluit hij naar het westen te varen, om te onderzoeken wat er waar is van de geruchten dat er dwars door Noord-Amerika een passage zou zijn naar de Grote Oceaan.

De Muhheakantuck is ruim driekwart eeuw eerder (in 1524) ontdekt door de onder Franse vlag varende Italiaanse ontdekkingsreiziger Giovanni da Verrazzano, en is in 1609 ook al bekend onder de naam Rivière Montagne (‘Rivier van de Bergen’). Het is een getijdenrivier, waardoor Hudson aanvankelijk meent dat hij inderdaad de Noordwestelijke Passage heeft gevonden. Maar als een kleine driehonderd kilometer stroomopwaarts blijkt dat de rivier daar uitsluitend zoet water bevat en bovendien onbevaarbaar wordt, moet hij zijn mening herzien.

De Muhheakantuck-vallei ligt ingeklemd tussen het door de Fransen geclaimde gebied Nova Francia in het noordoosten en het door de Engelsen geclaimde gebied Virginia in het zuidwesten. Doordat de Fransen noch de Engelsen er een nederzetting hebben gebouwd, is de vallei als het ware een stukje niemandsland. En hoewel Henry Hudson in opdracht van een Nederlandse organisatie vaart, blijft hij een Engelsman in hart en nieren, die het nieuws over dit in Engeland onbekende en nog niet ‘officieel’ geclaimde stukje Nieuwe Wereld het liefst in z’n vaderland wil verkondigen. Ook beseft hij dat hij de VOC met goed fatsoen niet meer onder ogen kan komen. Niet alleen heeft hij de orders van de machtigste compagnie ter wereld in de wind geslagen, hij zal z’n opdrachtgevers ook nog eens met lege handen onder ogen moeten komen. Tegen het eind van 1609 vaart Henry Hudson daarom niet terug naar Amsterdam, maar gaat hij met De Halve Maen voor anker in de haven van Dartmouth in Engeland.

Contractbreuk

De Angelsaksische geschiedschrijving stelt dat Hudson kort na zijn aankomst in Dartmouth van de Engelse autoriteiten een soort ‘huisarrest’ krijgt opgelegd, nog voor hij zijn werkgevers in Nederland (de VOC) kan informeren over zijn bevindingen in de Nieuwe Wereld. Bronnen die deze stelling ondersteunen zijn evenwel nooit gevonden, waardoor het vermoeden rijst dat de ‘arrestatie’ pro forma is geweest, en vooral bedoeld om Hudson voor gezichtsverlies te behoeden. Het gegeven dat Hudson nog geen drie maanden later onder Engelse vlag weer op reis mag gaan om nog een poging te doen om een Noordelijke Passage te vinden – terwijl Engeland feitelijk niet eens echt geïnteresseerd is in zo’n passage – kan daarom eigenlijk niet anders gezien worden dan als een beloning, enerzijds voor zijn niet-terugkeren naar Nederland, anderzijds voor het melden van zijn ‘ontdekking’ in z’n vaderland.

En dát de Engelsen Henry Hudson bijzonder dankbaar zijn voor z’n contractbreuk met de VOC blijkt een halve eeuw later, als ze Nieuw Nederland claimen en innemen “omdat het door een Engelsman ontdekt is”. Dat Hudson destijds in opdracht en onder de vlag van Nederland voer, vindt Engeland niet van belang. En pas op dat moment, in 1664, wordt Henry Hudson in de Angelsaksische geschiedenis verheven tot een echte held. Zijn dramatische einde – op zijn vierde reis in 1610 wordt hij met zijn zoon overboord gezet door muitende bemanning, waarna nooit meer iets van hem wordt vernomen – maakt dat ook relatief eenvoudig.

Gouden handelskansen

De geschiedenisboeken vertellen ons dat toch weldra ook in de Nederlanden het nieuws de ronde doet dat Henry Hudson in de Nieuwe Wereld in een gebied is geweest waar het wemelt van de pelsdieren en waar de lokale bevolking niet vijandig tegenover nieuwkomers staat – en zelfs graag bereid blijkt tot het drijven van handel. Met name Amsterdamse bonthandelaren zien gouden handelskansen, en helemaal omdat de vallei een stukje niemandsland is tussen twee gebieden die de Fransen en de Engelsen geclaimd hebben.

Waarschijnlijk in 1611 reist de kapitein/handelaar Hendrick Christiaensen met het schip St. Pieter af naar de Muhheakantuck-vallei, waarbij hij de noordwestelijke route van Henry Hudson ernaartoe ‘herontdekt’. Algemeen wordt aangenomen dat de kapitein/handelaar Adriaen Block meereist als supercargo (de man die verantwoordelijk is voor de handelswaar aan boord en voor het handeldrijven in den vreemde). Mogelijk maken ze de reis in opdracht van de Amsterdamse bonthandelaren Vogels, Pelgroms en Eelkens, drie telgen uit Zuid-Nederlandse bonthandelsfamilies die naar Amsterdam gevlucht zijn voor de Spaanse bezetting.

Deze eerste reis blijkt veelbelovend genoeg om in 1612 een tweede reis naar het gebied te maken. Christiaensen en Block reizen deze keer in medeopdracht van de zeer eminente koopman Lambert van Tweenhuysen met het schip de Fortuyn naar het ‘nieuwe’ gebied. Hoewel er uitsluitend indirecte aanwijzingen voor zijn, kunnen we aannemen dat ook de 19-jarige Jacob Eelkens aan boord van de Fortuyn is tijdens deze reis. Eelkens, zoon uit een Nederlandse bonthandelaarsfamilie, is een intelligente jongeman en spreekt vloeiend Frans. In de Nieuwe Wereld, waar de Franse taal – letterlijk – de lingua franca is, zal hij zijn nut meer dan afdoende bewijzen.

Pelzen en indianen

Christiaensen, Block en Eelkens doen goede zaken met de lokale bevolkingen, diverse inheemse Amerikaanse indianen. Bij terugkomst in Nederland, begin 1613, zit het ruim van de Fortuyn tjokvol bever- en andere huiden, en bovendien hebben Christiaensen en Block twee zonen van ‘opperhoofden’ bij zich, die Orson en Valentine genoemd worden. We kunnen aannemen dat Eelkens (misschien als ‘onderpand’ voor Orson en Valentine?) is achtergebleven bij de lokale bevolking, hun talen – het Algonquin en het Iroquois – heeft leren spreken en zo een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de versterking en versoepeling van de (handels)relaties.

Een theorie is dat de jonge indianen vertegenwoordigers zijn van de twee grootste inheemse stammen (de Mohikanen en de Mohawks) die op de oevers langs de bovenloop van de Muhheakantuck wonen en de grootste bontleveranciers zijn. Orson en Valentine worden voorgesteld aan stadhouder prins Maurits, die daarmee levend bewijs krijgt dat de lucratieve handel is gebaseerd op een goede verstandhouding met de lokale leveranciers. Maurits vergunt de bonthandelaren Vogels, Pelgrom en Tweenhuysen de eerste licentie: een exclusief recht op het drijven van handel in de vallei.

Onrust in de vallei

Concurrerende bonthandelaren organiseren ondertussen ook reizen naar de vallei van de Rivière Montagne. Zij erkennen het gezag van prins Maurits niet, en de exclusieve licentie aan Christiaensen en Block al helemaal niet. Het verstrekken van licenties is, vinden ze, voorbehouden aan de Stad Amsterdam en aan de Staten-Generaal. De aanwezigheid van de concurrentie in de vallei leidt daarom tot heftige onderlinge strijd, moeizame onderhandelingen, schadeclaims en rechtszaken.

In het najaar van 1613 hijst Hendrick Christiaensen de zeilen van de Fortuyn voor een derde reis naar de riviervallei in Noord-Amerika. Adriaen Block volgt hem een paar weken later met het schip de Tyger. Tezelfdertijd vertrekken Thijs Mossel en Hans Jorisz Hontom, in opdracht van de concurrerende bonthandelaar Hans Claesz, met het schip Nachtegael naar de regio. Christiaensen en Block ontmoeten elkaar in de buurt van het eiland Manhattan in de monding van de rivier die ze inmiddels, ter ere van prins Maurits, de Mauritiusrivier noemen. Er is dit jaar veel ijs op de Mauritiusrivier en ze kunnen nog niet stroomopwaarts varen naar de achtergebleven Jacob Eelkens.

Begin 1614 moet Block met lede ogen aanzien hoe zijn Tyger in de buurt van Manhattan Eiland door brand verwoest wordt. Terwijl Block begint met de bouw van een nieuw jacht – dat de Onrust gedoopt zal worden – oordeelt Christiaensen de rivier ijsvrij genoeg om stroomopwaarts te varen.  Hij wil snel naar Eelkens, die vorig jaar bovenaan de rivier is achtergebleven en inmiddels de mogelijkheden heeft onderzocht tot het bouwen van een permanente handelspost, waar de inheemse bevolking het jaar rond pelzen kan verkopen, en waarmee het verschepen van de huiden naar Europa kan worden gestroomlijnd. Bijkomend voordeel: het zal de eerste Europese nederzetting in de vallei zijn, waardoor Nederland aanspraak op het gebied kan maken en de verankering van de Nederlandse aanwezigheid een feit wordt.

Muiterij

Adriaen Block krijgt ondertussen te maken met muiterij van zijn bemanning. Om nog onduidelijke redenen kapen z’n mannen de Nachtegael, het schip van concurrent Thijs Mossel. Block stuurt een sloep de rivier op om Christiaensen te gaan halen en die is gelukkig nog niet ver. Als Christiaensen van de schermutselingen verneemt, maakt hij meteen rechtsomkeert en vaart hij de Fortuyn zo snel hij kan tussen de ijsschotsen door naar de benedenloop van de Mauritiusrivier. Wanneer de muitende bemanning hem ziet aankomen, slaan ze met de Nachtegael op de vlucht. Christiaensen pikt Block op en zet de achtervolging in met als doel het gekaapte schip te overmeesteren. Maar omdat de bemanning van de Fortuyn gevarentoeslag eist, besluit men de achtervolging te staken. Later zal blijken dat de Nachtegael een nieuw leven krijgt als piratenschip in het Caribisch gebied.

Blocks problemen lijken daarmee opgelost en hij kan zich weer richten op de bouw van z’n nieuwe schip. Christiaensen vaart terug naar de bovenloop van de Mauritiusrivier om samen met Eelkens te gaan onderhandelen met de Mohikanen en Mohawks over een akkoord. Maar kort na het vertrek van Christiaensen dienen zich nieuwe problemen aan voor Block, als twee schepen met concurrerende Nederlandse handelaren ten tonele verschijnen. Block moet alle zeilen bijzetten om nieuwe schermutselingen te voorkomen.

Overeenkomst

Christiaensen en Eelkens hebben ondertussen een overeenkomst met de Mohikanen en de Mohawks weten te sluiten. Een overeenkomst op basis van wederzijds respect, gelijkheid en broederschap, die zelfs vandaag de dag nog door de Mohawks herdacht wordt. Volgens de Mohawk-overlevering is die overeenkomst in 1613 bezegeld met de uitwisseling van een zilveren ketting (The Convenant Chain), een geschreven document en een kralenband van zogeheten wampum-kralen (The Two Row Wampum Belt), gemaakt van een schelpensoort die beide indianenstammen als heilig (sacred) beschouwen. Voor zowel Mohikanen als Mohawks is de overeenkomst daarmee méér dan enkel een handelsakkoord – het is een onschendbaar convenant voor eeuwige vriendschap tussen soevereine volken. Het akkoord met de inheemse bevolking voorziet onder meer in de bouw van een handelspost, en aldus wordt in het voorjaar van 1614 Fort Nassau gebouwd op Castelen Eiland, een klein eilandje in de rivier, niet ver van waar anno nu de stad Albany ligt.

Met het sluiten van een overeenkomst met twee elkaar naar het leven staande indianenstammen leveren Christiaensen en Eelkens een knap staaltje diplomatie, waarbij Jacob Eelkens een sleutelrol speelt. Hij immers spreekt inmiddels het Algonquin en het Iroquois en kan door z’n langere verblijf bij de inheemse bevolking hun zeden, gewoontes, normen en waarden beter doorgronden. De overeenkomst zorgt voor een aanmerkelijke mate van verbroedering tussen Mohawks en Mohikanen: de Mohawks krijgen ‘het recht van overpad’ in Mohikanen-territorium om hun dierenhuiden af te kunnen leveren bij de nieuwe handelspost Fort Nassau.

In maart 1614 hebben de Staten-Generaal een proclamatie (een Generael consent) uitgevaardigd dat zij een exclusieve licentie zullen verstrekken aan iedereen die nieuwe passages, havens, landen of plaatsen ontdekt heeft waar handel te drijven is – en dat kan aantonen. Dat leidt tot het ontstaan van een aantal nieuwe compagnieën – de Australische compagnie, de Noordse Compagnie en de Nieuw Nederland Compangnie – waarin concurrerende vrije handelaren zich verenigen, zodat ze allemaal kunnen profiteren van de exclusieve licenties voor de nieuw ontdekte gebieden. De Nieuw Nederland Compagnie krijgt z’n licentie op 11 oktober 1614 voor het gebied liggende in America tusschen Novam Franciam ende Virginiam, […] gelegen op den Polushoochte van veertich tot vijffenveertich graden, alsnu genaemt Nieu Nederlant. Daarmee erkennen de Staten-Generaal het gebied officieel en is 11 oktober 1614 feitelijk de geboortedag van Nieuw Nederland.

En zo gebeurt het dat de oer-Nederlandse drang tot handeldrijven en de kundigheid om met respect, begrip en niet te veel bemoeienis een klimaat te creëren waarin duurzame relaties een continue handel waarborgen, leidt tot vrede en stabiliteit in een stukje Noord-Amerika dat we vandaag de dag kennen als de stad en de staat New York.

Nota bene: Dit is een vereenvoudigde synopsis van Hubert de Leeuws interpretatie van de primaire bronnen. Het hele verhaal is een stuk complexer en heeft veel meer diepgang en achtergrond. Er wordt gewerkt aan een serie publicaties waarin De Leeuw de resultaten van zijn uitvoerige onderzoek naar het ontstaan van Nieuw Nederland academisch verantwoord en tot in detail kenbaar maakt.